Persoonlijk interview met Jaap Smit, de dominee die koopman werd
Interview met Commissaris van de Koning Jaap Smit, ter gelegenheid van zijn aantreden als interim-voorzitter van de Economic Board Zuid-Holland
Koopman en dominee, markt en moraal. De twee archetypes die de Nederlandse geschiedenis domineren. Jaap Smit begon zijn carrière als het tweede. Hij werkte eerst als godsdienstleraar en daarna dertien jaar als dominee, onder andere in het leger waar hij dienstplichtigen bijstond. Daarna maakte hij de overstap naar het bedrijfsleven, eerst als management consultant bij KPMG, later als directeur van Slachtofferhulp Nederland, gevolgd door het voorzitterschap van vakcentrale CNV. Sinds 2014 is hij Commissaris van de Koning in Zuid-Holland. Nu treedt hij aan als interim-voorzitter van de Economic Board Zuid-Holland, na het vertrek van Jan Kees de Jager. We stellen hem de vraag: een economisch gremium als EBZ, heeft dat niet juist een koopman nodig in plaats van een dominee? We gaan in gesprek met Commissaris van de Koning Jaap Smit, over zijn jeugd, zijn geloof en de Zuid-Hollandse wateren.
Drie lessen kreeg hij mee als kind: gedraag je netjes, werk hard, maak er het beste van. Geen grote reizen, geen grote fantasieën in het gezin. Jaap Smit werd naar eigen zeggen ‘prettig gereformeerd’ opgevoed, nooit ervoer hij het geloof als een knellende band. Met een vader die artillerist bij de landmacht was, leerde Smit als kind al een aantal woonplaatsen kennen. Van Meppel tot aan Leiderdorp en ’t Harde.
“Geloof is voor mij niet een man in een wit gewaad met een witte baard, een soort sinterklaas op een wolk. Ik heb ook niet elke dag het besef: kijk, daar heb je de lieve heer weer die voorbijkomt.”
“In Leiden ben ik theologie gaan studeren, maar dat was eigenlijk een parkeerstudie,” vertelt Smit. “Ik mikte op diergeneeskunde, maar werd uitgeloot. En ik ben niet van ‘dan maar iets wat erop lijkt’. Het is het wel of het is het niet.” Theologie is maar voor een jaartje, dacht hij toen nog. Maar het jaar erop werd hij opnieuw uitgeloot. “Nou, als dat geen teken is.” In zijn derde jaar belde de rector van zijn oude school, of hij terug wilde komen, als leraar. ‘Man, ik heb nauwelijks een boek uit,’ had Smit aanvankelijk geantwoord. Maar of hij toch even wilde komen praten.
Na vijf jaar voor de klas werd hij, nog maar zevenentwintig jaar, dominee in twee dorpjes. “Ik was altijd jaloers op vrienden die in de auto naar kantoor gingen of de wereld overvlogen. Ik liep rond in die kleine dorpjes. Met veel plezier, begrijp me niet verkeerd, maar het was me eigenlijk te klein.”
“Ik wilde eigenlijk van alles meer. Meer ruimte, meer ontwikkeling, meer carrière, meer groei. Soms werd ik overvallen door een gevoel van claustrofobie. Op een dag wist ik dat ik dat gevoel niet langer kon blijven wegpoetsen door steeds te zeggen ‘ja maar, je hebt toch die roeping’. Die roeping zit niet in mijn toga, realiseerde ik me toen. Die zit in m’n bast. En die kan ik dus ook op andere manieren vervullen.”
Vier jaar werkte Smit als dominee bij de Koninklijke Landmacht, met als basis het Duitse Seedorf. Daarna was hij vijf jaar predikant in Heemstede. Beide ervaringen waren rijk, maar het beklemmende gevoel liet hem niet los. Toen klopte KPMG aan de poort.
“Het grappige is: als management consultant bij KPMG beoefende ik eigenlijk een seculiere vorm van pastoraat. Ik deed aanvankelijk de coaching en counseling van topmensen, later groeide ik door tot veranderconsultant bij grote organisaties. Ik deed daar precies wat ik al dertien jaar gedaan had. Vis-a-vis met mensen praten: waar word je gelukkig van, wat zit je dwars, hoe kan ik je helpen. In de eerste drie jaar was ik ook nog predikant in Heemstede. Overdag stond ik in maatpak, ’s avonds aan het sterfbed van een gemeenteraadslid.”
“Ja, na mijn nieuwjaarstoespraken hoor ik soms: ‘Je kunt wel horen dat hij dominee is geweest.’ Maar wat bedoelt iemand dan? Waarschijnlijk dat het een goed verhaal was dat ergens over ging. En dat ik het over de bühne kan krijgen. Maar ik ben evengoed een koopman. Dat zie je ook in mijn carrière.”
“Ik heb in een harde zakelijke omgeving m’n sporen moeten verdienen. Ik was daar verantwoordelijk voor m’n eigen omzet en de omzet van anderen. Je ziet het ook terug in hoe ik in de positie van directeur Slachtofferhulp Nederland vanuit een wankele positie tot een niet meer weg te denken organisatie heb gemaakt. De aard van het werk was weliswaar sociaal bewogen, maar om een organisatie te kunnen leiden, om te zorgen dat je geld binnenkrijgt, moet je aan de buitenwereld duidelijk kunnen maken wat je organisatie voorstelt. Daar moet je koopman voor zijn.”
“Ik zeg wel eens: de markt kent geen genade. In de auto daarnet zat ik te luisteren naar de exorbitante prijzen die er voor mondkapjes gevraagd worden. Ik heb ooit een sjieke managementopleiding gevolgd aan INSEAD in Fontainebleau en ik ken de mantra’s nog: it’s all about profitable growth. Het gaat om competitie. Jarenlang werd er gepleit voor een kleinere overheid, marktwerking werd haast heilig verklaard. Men sprak van de ‘BV Nederland’. Dat zul je mij nooit horen zeggen. Nederland is geen BV, het is een samenleving. Een samenleving waar gelukkig heel veel BV’s zijn die veel geld verdienen en dat hopelijk in de toekomst ook weer kunnen doen. Maar we zijn geen BV Nederland, daar verzet ik me altijd zeer tegen.”
“De markt op zich, daar ben ik overigens een groot voorstander van. Een bedrijf dat op een mooie manier z’n geld verdient, dat vind ik prachtig. Maar de markt kent niet altijd de genade die ervoor zorgt dat we net iets menselijker of socialer zijn naar elkaar. Kijk naar Amerika, daar is de afgelopen decennia het angelsaksische model – het shareholders-valuedenken – erg gegroeid: alles draait om winst voor de aandeelhouders. Wij komen eerder uit het Rijnlands model, dat stakeholdergedreven werkt. Stakeholders, dat zijn ook burgers en zelfs de natuur. Dat heb ik altijd aantrekkelijk gevonden aan de wereld waarin ik ben opgegroeid. En ja, met dat stakeholderdenken kun je ook geld verdienen. Daar kun je hartstikke rijk van worden.”
“De economie zullen we weer moeten opbouwen of herontdekken. De een zegt dat we op oude voet verdergaan, de ander dat we nu dingen loslaten die niet meer terug zullen komen. Welk van beiden het ook zij, het roept veel denkkracht, creativiteit en saamhorigheid op. EBZ is het vehikel om die energie te verbinden. Bedrijfsleven, kennisinstellingen, overheid werken daar niet langs elkaar, maar mét elkaar. Die rol van de EBZ wordt nu nog belangrijker verwacht ik. De grote vragen die er nu op ons afkomen, kunnen we alleen samen oplossen.”
“Het Wopke-Wiebesfonds gaat nu voor een groot deel op in herstelmaatregelen. Maar dat spoor van vernieuwing en investeringen moeten we vooral niet loslaten. We moeten blijven investeren in onze kennisinfrastructuur. We hebben hier prachtige universiteiten en hogescholen. Welke provincie heeft er nou drie universiteiten! We moeten ook investeren Human Capital: hoe zorgen we dat de juiste mensen beschikbaar zijn voor de juiste banen. Infrastructuur is ook een belangrijke, zeker hier. Ik zeg vaak: wat fijn dat we nu voortaan 100 mogen rijden, dat is twee keer zo snel als de gemiddelde snelheid in onze provincie. We staan hier natuurlijk heel vaak vast. Dan denk ik aan slimme manieren om het OV in te richten. De terreinen waarin we aanvankelijk wilden investeren, blijven in principe overeind.”
“De EBZ is er ook voor die dingen, dat is ook ons gemeenschappelijk belang. Als board investeren we niet in één specifiek bedrijf, maar in onze collectieve randvoorwaarden. Wat hebben we nodig om allemaal te kunnen groeien, bloeien en innoveren.”
“Nee, niet bewust. Die instelling stamt denk ik nog uit mijn tijd als legerdominee. Ik trok toen dag in dag uit op met dienstplichtigen. Jongelui die aan de andere kant van het station waren opgegroeid. ’s Ochtends liep ik met die jongens door de bossen, ’s middags lunchte ik met de generaal. We zijn allemaal gewoon mensen, voor Gods aangezicht hetzelfde.”
“Op het provinciehuis viel dit overigens ook op. Ik weet nog dat ze in mijn eerste dagen als commissaris zeiden: “Goh, je kent de namen van de mensen die de koffie schenken eerder dan die van je topadviseurs. Ik vind het leuk om te horen.”
“Ik ben een watersporter en ik heb het geluk dat ik een boot bezit. Daar past zo’n zes à zeven man op. Dat kunnen burgemeesters zijn, mensen uit het bedrijfsleven, beleidsmakers. Met hen maak ik dan een tour door Zuid-Holland. Dat doe ik ten eerste omdat Zuid-Holland een zeer waterrijke provincie is en we daar te weinig bij stilstaan. Vanaf het water zie je de wereld anders. En daarnaast, omdat een boot een intieme ruimte is. Je komt tot een volstrekt ander gesprek. Zakelijke verhoudingen vallen even weg, er ontstaat een ontspannen, prettige sfeer. Ik geloof dat ik ook wel bekendsta als iemand die die intimiteit opzoekt en faciliteert. Een plek creëert waarin iedereen gelijk is.”
“Probeer maar, ga je gang.”
“Mijn eerste vraag is: zou je het willen.”
“Ik heb wel eens geroepen: er is één manier om je geloof kwijt te raken en dat is theologie gaan studeren. In mijn derde jaar deed ik een tentamen kerkgeschiedenis, ik had alles moeten bestuderen over de reformatieperiode en ik was er hélemaal klaar mee, wilde er niks meer mee te maken hebben. Die hoogleraar zei: ‘Jaap, dat is prima. Ga er maar eens opnieuw over praten en over nadenken.’ Dat deed ik, met mijn oude wijkpredikant. Ik heb hem opnieuw alle fundamentele vragen gesteld die jij nu ook stelt. Waarom nou die Jezus? Ik ging als het ware opnieuw naar catechisatie. En de waarde die ik toen in het geloof vond, is dat het me een taal aanreikt, met verhalen en met klanken, die mij helpen te duiden wat er om me heen gebeurt. En dan bedoel ik niet de hele tijd roepen: dat heeft God gewild. Maar ik heb metaforen en een taal geleerd om dingen onder woorden te kunnen brengen.”
“Ik heb een tamelijk functionele opvatting van religie en godsdienst. Ik denk dat ieder mens in aanleg een homo religiosus is. En daar bedoel ik mee: dat hij op een of andere zoekt naar de bron van zijn bestaan. Waarom ben ik hier eigenlijk? Wat is de zin hiervan? Wat is hierna? Contact zoeken met de bron van je bestaan doen we allemaal anders. De een praat met een boom, de ander luistert naar goede muziek, weer een ander bidt tot Allah. Een bonte mengeling van uitingen. Contact met de bron van je bestaan veronderstelt communicatie. En communicatie veronderstelt het hebben van een taal. Ik heb leren communiceren in mijn religieuze moerstaal. Dat is voor mij het christendom. Ik spreek daar een dialect van, dat van het protestantisme. En daar weer een subdialect van. Het had ook een andere taal kunnen zijn, als ik ergens anders was opgegroeid. Daarmee stel ik dus niet mijn taal als de enige ware taal voor. Dat geeft respect voor andere religieuze talen. Ons verlangen is hetzelfde.”
“Kijk, ik heb niet iedere dag het besef: daar heb je de lieve heer weer die voorbijkomt. Ik kan ook niet zo makkelijk praten over wat Jezus wel niet allemaal voor me gedaan heeft. Dat is niet mijn taal. Ik zie Jezus als een voorbeeld van iemand die aan de mensen van zijn tijd wilde duidelijk maken waar het nu eigenlijk om draait.”
“Voor mij begint dat bij het besef dat ik niet alles uit mezelf hoef te halen. Dat er een waarheid is buiten mijzelf. En dat is voor mij niet een man met een wit gewaad en een witte baard, een soort sinterklaas op een wolk. Dat is het besef dat als je weg dreigt te zakken in een moeras van angst, zorgen, twijfel en depressie, je dan een steen onder je voeten voelt. Ik kan me die momenten ook nog wel voor de geest halen. Dat je dan voelt: ik zal dus niet verzuipen. Ik klim er weer uit. Of dat ik nu regelmatig denk, als het ingewikkeld is: het is toch niet voor niks dat ik met wie ik ben, alles wat ik heb gedaan en waar ik voor sta, op deze plek terecht ben gekomen? Dat is niet allemaal toevallig, Jaap. Je moet weten dat je daarin een opdracht te vervullen hebt.”
Ik las een mooi stuk in NRC dat psychotherapeuten sinds de ontzuiling het zingevingsvraagstuk een beetje hebben overgenomen. Die zeggen: je haalt je zingeving uit de relatie met de ander.
“Ja, dat zei de filosoof Levinas natuurlijk: je herkent God pas in het gelaat van de ander. Je kunt God niet anders ontdekken dat in de relatie tussen de mensen zelf.”
“Misschien nog wel een leuke anekdote. Ik hield in Seedorf mijn allereerste dienst te velde. Op zondag moest ik dan in een naar bier en zware shag stinkende tent een soort kerkdienstje houden. Jongens die in dienst kwamen, moesten de eerste keer verplicht naar ‘de Doom’, kort voor dominee. Dat was ik. Ik had een verhaal gemaakt naar aanleiding van een tekst in Genesis. Kaïn wordt door God geroepen: ‘Waar is je broer, Abel?’ Die had ’ie doodgeslagen. En dan zegt Kaïn dus: ‘Ben ik mijn broeders hoeder?’ En het antwoord daarop is natuurlijk ja. De moraal van het tweede verhaal was ‘een drievoudig snoer is sterker dan een tweevoudig snoer’ en het derde verhaal: ‘heb uw naaste lief als uzelf.’”
“Dat verhaal had ik gelardeerd met muziek van Joe Cocker – with a little help from my friends – en Phil Collins – another day in paradise. Zo hield ik een half uur lang die dienst met 140 man in de tent. Nu zullen ze me wel zat zijn, dacht ik. Dus ik zei: ‘nou jongens, het is mooi geweest.’ Stond er een Hagenees op en die zegt: ‘Hé Doom, âwehoert un beitsje verdâh man, dit gelul gaat teminste erreges auvâh! Dat gezèk van die kapitèn gaat heilemaal nerreges auvâh!’ Kennelijk had ik een snaar geraakt. Mijn boodschap was: je zult het hier niet redden als je niet op een gezonde manier acht slaat op elkaar.”
Na de pointe is Jaap Smit rond en sluiten we een gemoedelijk gesprek af. De dominee heeft gesproken, de koopman neemt het weer over. “Zo, en nu die economische thema’s lekker met elkaar oppakken. Handen uit de mouwen, we gaan aan de slag.”